Het bos is oud, ruig: stukken rots steken dwars door de bodem en maken het landschap nog ruiger. In de diepte ligt een meer.
‘Wow, wat zijn we hoog’, roep ik tegen Kees m’n beste vriend achter me.
Hij lacht. Toen ik Kees voor het eerst zag, was ik op m’n hoede. Een man met een krachtige uitstraling, onberekenbaar in mijn ogen. Met mooie en scherpe observaties gaf hij zijn wijsheid als een spiegel voor wie het horen wilde. Ik voelde me snel aangevallen; oppassen voor deze man, zei t stemmetje in mijn hoofd.
Nu jaren later wandel ik met hem door de natuur: 50 km boven Manhattan, New York. Kids ziek thuis; wij samen op pad. We genieten van de natuur, kletsen over ons leven en zitten een uur op een boomstam: kijkend over ’t meer.
In de auto op de terugweg hebben we ‘t over neerslachtigheid; en er effe geen zin meer in hebben. Hoe hij het zo belangrijk vindt, dat zijn twee zonen weten dat ze goeie gozers zijn.
Ik vraag: ‘hey man; vind je jezelf een goeie gozer?’
‘Nee’, zegt hij. Een stilte valt…
Man, dit raakt me’, zeg ik en de tranen springen in mijn ogen. ‘Ik krijg er gewoon tranen in m’n ogen van’, zeg ik zacht… Zwijgend zitten we naast elkaar: kijkend door de voorruit en de auto’s voor ons op de snelweg.
Ik, boos: ‘hoe kan je dat nou zeggen man, van jezelf?’ Stilte…
‘Dat meen je toch niet?’, probeer ik nog een keer.
‘Nou’, zeg ik: ‘IK vind je een goeie gozer’! Weer een stilte … …
‘Zullen we nog een bakkie koffie doen?’, vraagt Kees. ‘Lekker’, zeg ik en in mijn ooghoek zie ik dat hij zijn ogen droog maakt met de palm van zijn hand.
‘Ik vind je een goeie gozer’,
zeg ik stil tegen mezelf.